Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft onlangs een rapport uitgebracht waarin de doorberekening van kosten voor milieuschade inzichtelijk is gemaakt.
Bron: Vollebergh, H., E. Drissen & C. Brink (2021), Klimaatverandering in de prijzen? Analyse van de beprijzing van broeikasgasemissies in Nederland in 2018, Den Haag: PBL Planbureau voor de Leefomgeving.
Het gaat om het doorberekenen van de kosten van milieuschade in de prijzen van energie, grondstoffen en producten. Door die milieuschade aan de vervuiler in rekening te brengen wordt het bestaande vervuilende gedrag afgeremd en daarmee automatisch schoon gedrag gestimuleerd. Bedrijven en huishoudens zullen veelal niet vanzelf rekening houden met de milieuschade die met hun activiteiten gepaard gaat, omdat zij hier niet zelf belang bij hebben. Vanwege concurrentieoverwegingen zullen bedrijven meestal kiezen voor de goedkoopste productiemethode, en dat zijn vaak de meer vervuilende. Daarom is het voor transitiebeleid gericht op deze koolstofneutraliteit dus in ieder geval belangrijk dat emissies die verantwoordelijk zijn voor klimaatverandering, een prijs krijgen. De overheid heef hier een rol om te zorgen voor instrumenten die dat vervuilende gedrag terugdringen door het duurder te maken, en zo het schone gedrag stimuleren.
Gelet op de te verwachten aanscherpingen van het klimaatbeleid, speelt daarom des te meer de vraag hoe die beprijzing het beste vorm kan krijgen. Voor een efectief, doelmatig en rechtvaardig beleid is een goed zicht op de bestaande, meest relevante beprijzingsinstrumenten en de samenhang daarvan onontbeerlijk. Ook de samenhang met enkele nauw verwante beleidsdossiers zoals luchtverontreiniging, de circulaire economie of duurzame mobiliteit is daarbij van belang. Maar juist het zicht daarop ontbreekt momenteel. Daardoor is niet duidelijk wie precies voor welke emissie betaalt en hoeveel. Evenmin is duidelijk hoe de huidige beprijzing zich verhoudt tot de veroorzaakte klimaatschade en de eventueel daarmee samenhangende andere schade. Met deze studie wil het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) deze leemte opvullen.
Heroverweeg (ongerichte) energiebelasting op elektriciteit
Verder is er alle reden om de energiebelasting op elektriciteit nog eens in heroverweging te nemen, zo blijkt uit de studie. De ongerichtheid hiervan wordt alleen maar problematischer nu de elektriciteitsopwekking, vooral vanwege het grotere aandeel van zon en wind daarin, snel minder emissie-intensief wordt. De ongerichtheid van deze beprijzing van elektriciteit wordt een steeds grotere sta-in-de-weg voor de energietransitie. Ook de hoge tarieven houden in toenemende mate substitutie naar schone alternatieven tegen. Wel blijf het van belang om ook eindverbruikers voldoende tot besparing te blijven prikkelen. De grote veranderingen in het energiesysteem en in de samenstelling van de mix van energiedragers vragen om aanpassingen aan het beprijzingsinstrumentarium. Daarom is het van belang de belastingstructuur van op zichzelf schone energiedragers, zoals elektriciteit maar ook waterstof, in heroverweging te nemen.
Belasting op aardgas
In deze studie blijkt verder dat de belasting op aardgas in de eerste schijf al aan de hoge kant is in het licht van de externe kosten. Vanuit dit oogpunt is verdere verhoging in de eerste schijf dus moeilijk te rechtvaardigen. Behalve dat hierdoor de druk op potentieel minder schone alternatieven, zoals houtkachels, verder toeneemt, ligt het meer voor de hand om nog eens kritisch te kijken naar de verlaagde tarieven in de glastuinbouw, de hogere schijven en het vrijstellingsregime. En om de huishoudens meer richting schonere alternatieve bronnen voor verwarming te sturen, zoals warmtepompen, ligt dus verlaging van de belasting op elektriciteit veel meer voor de hand.
Biomassa niet vrijstellen van beprijzing
Opvallend is tot slot dat het gebruik van biomassa relatief veel bijdraagt aan de luchtverontreinigende schade (LUVO), vooral in de industrie, de gebouwde omgeving, het verkeer en de landbouw.
In de gebouwde omgeving houden de externaliteiten anders dan klimaatschade vooral verband met LUVO-emissies bij de verbranding van aardgas en in biomassaketels en houtkachels voor verwarmingsdoeleinden. Aangezien het hier vooral gaat om directe verbrandingsemissies in een niet-ETS-sector is de analyse relatief eenvoudig.
Het globale beeld dat hieruit naar voren komt, is dat de tarieven op aardgas voor huishoudens en het midden- en kleinverbruik eigenlijk al opwegen tegen de directe kosten van de milieuschade. Alleen voor verbruik dat groter is dan 170.000 kubieke meter, is de belasting duidelijk lager dan die schade, maar slechts een beperkt deel van het aardgasgebruik binnen de gebouwde omgeving valt in deze hogere belastingschijven. Opvallend is verder dat voor biomassa de beprijzing van milieuschade ontbreekt, terwijl deze schade wel aanzienlijk is, met name bij huishoudens. Door emissie-eisen voor biomassaketels bij bedrijven is de milieuschade daar aanzienlijk kleiner, maar de LUVO-emissies zijn nog steeds groter dan bij aardgasketels.
In de praktijk is de toepassing van biomassa voor warmteproductie echter onbelast. Behalve biomassaketels worden ook houtkachels aantrekkelijker door de hogere tarieven op aardgas, terwijl de LUVO-schade hierdoor nog meer zal toenemen. Bij warmtepompen daarentegen daalt de directe schade juist, maar hangt het ultieme efect af van het emissieprofel van de bij deze pomp gebruikte elektriciteit en de mate waarin omzetingsverliezen daarbij een rol spelen.