Het vastleggen van de emissiefactoren voor houtverbrandingstoestellen gebeurt meestal onder vrij ideale omstandigheden. Zo wordt er gebruik gemaakt van extra droog hout van de meest gunstige houtsoorten, de trek van de kachel is optimaal en er wordt een optimale hoeveelheid hout gebruikt dat op de meest ideale manier wordt aangestoken. Dit zijn dus veelal geen realistische situaties waaronder normaal gesproken hout wordt gestookt. Deze metingen tonen veel overeenkomsten met de Dieselgate waarin dieselauto’s ook onder onrealistische omstandigheden in een lab werden getest en de uitstoot onrealistisch laag was. Voor houtverbranding lijken we nu dezelfde weg op te gaan. De ecodesign richtlijn laat drie verschillende manieren toe om uitstoot te meten. De meest gebruikte hiervan staat metingen toe zonder opstart of zonder stoken bij vaak voorkomende deellast. Geen van de methodes houdt rekening met secundair fijnstof dat pas later ontstaat. De emissiecijfers die door veel lidstaten gebruikt worden zouden beter moeten aansluiten bij emissies in realistische stookomstandigheden. Houtkachels zorgen immers voor veel hinder en luchtvervuiling.
Bron: Tijdschrift Lucht maart 2021